-
1 chevaucher
chevaucher [sĵəvoosĵee]1 elkaar (gedeeltelijk) overlappen ⇒ gedeeltelijk over elkaar liggen, golven 〈 van regels〉 ⇒ dansen 〈 van letters〉♦voorbeelden:chevaucher sur qc. • gedeeltelijk met iets samenvallenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (schrijlings) zitten op ⇒ rijden op, berijden♦voorbeelden:1. v1) elkaar (gedeeltelijk) overlappen [regels]2) rijden (op), berijden2. se chevaucherv -
2 chevaucher sur qc.
chevaucher sur qc.
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский